
Generaal Johannes van den Bosch bedacht een plan om op de woeste gronden een landbouwkolonie te vestigen en de armen uit de stad daarheen te brengen en te voorzien van een beter leven gebaseerd op werk: ‘Armoede is een gebrek aan arbeid‘ volgens hem. De Maatschappij kocht in Drenthe grond aan en vestigde daar Frederiksoord, en later ook nog Wilhelminaoord en Willemsoord: ze hadden de steun van de Oranjes en van veel rijke burgers.
De armen uit de stad konden daar terecht in een huisje met een stukje grond en dienden op het land te werken, voor zover ze dat konden. Vrouwen en kinderen konden vlas en wol spinnen, jongens zich bekwamen als mandenmaker of timmerman of zoiets. Als je goed functioneerde kon je je opwerken tot vrijboer.
Het was een gesloten maatschappij, je kwam er niet zomaar in of uit, met sterke sociale inslag: veel aandacht voor onderwijs en gezondheid. Heropvoeding: zowel voor de kinderen als voor de volwassenen, want die volwassenen waren het werk op het land ook niet gewend, noch het wonen in een dergelijk huis, of omgaan met geld of alcohol, althans niet zoals de Maatschappij dat voor ogen had. Een straf regiem, strakke regelgeving, monotone inrichting, eigen geld.
Heel bijzonder. Een eerste start van de verzorgingsmaatschapij.
Uiteindelijk bleek ook dat iets grotere boerderijen meer op te leverden dan eenpersoonsbedrijfjes.

Frederiksoord was een zgn vrije kolonie (hoewel: erg vrij komt t niet over) maar er waren ook onvrije koloniën: daar ging men naar toe als men niet wilde deugen voor de vrije kolonie, of als je wees of vondeling was -daar waren er heel veel van- en je kon niet als ‘bestedeling’ ondergebracht kon worden bij een familie in Frederiksoord,Wilhelminaoord of Willemsoord.
Maar ook landlopers of veroordeelden werden er heen gezonden: de gestichten in Ommerschans en Veenhuizen.
Vanaf 1875 kwam Veenhuizen zelfs onder het ministerie van justitie te vallen en werd het een strafkolonie. Ook een gesloten dorp.
In een van de gestichten in Veenhuizen is nu het Gevangenismuseum ondergebracht, en wij zijn daar wezen kijken.
Het Gevangenismuseum begint meteen met een overzichtje van allerlei martelpraktijken en lijfstraffen uit de 15e tot 19e eeuw. Ik kwam daar geheel onvoorbereid binnen en raakte er nogal van slag van.
Het is nog wel iets anders te lezen over radbraken of zo’n apparaat echt te zien staan.
Ik vond het heel naar.
Verderop in de gebouwen werd er meer aandacht geschonken aan het leven in de kolonie in Veenhuizen, daar had ik wat meer interesse in.
Nog wat verder liet men zien hoe men nu over gevangenissen denkt. Tsja.
Ik vond het geheel nogal onoverzichtelijk.
Je kunt er met een Boevenbus rondrijden en er is een restaurant.
Lees ook Suzanna Jansen ‘Het pauperparadijs’ waarin ze vertelt over haar familie die daar gewoond heeft. Zij was ook nogal geschokt van Veenhuizen trouwens.
De Maatschappij houdt zich nu vnl bezig met het beheer van de kapitale huizen die ze ook hadden aangeschaft, wel belangrijk, maar toch niet in de geest van Van den Bosch: die ging het immers om het verbeteren van het lot van de armen.
Vroeger kreeg je nog weleens het dreigement ‘naar ’t gesticht gestuurd te worden‘ toegevoegd als je ondeugend was … dat krijgt nu wel een heel andere dimensie. Vreselijk.
Inderdaad interessant boek. Opvallend is het dat de armoede blijkbaar in generaties aan elkaar doorgegeven kan worden. Zo is er nog steeds een deel van Drenthe opvallend vaak op ondersteuning door overheid aangewezen, bijvoorbeeld via jeugdzorg. Ik geloof niet zo zeer in de erfelijkheid in deze, maar wel in het doorgeven via sociale banden. “Wie voor een dubbeltje geboren wordt, wordt nooit een kwartje” is niet alleen maar een cliché…
Als het beheer van kapitale panden nu de hoofd aktiviteit is kan de stichting beter omgedoopt worden in Maatschappij van Overdadigheid…..
Pingback: Gelezen in 2011 | Dee'tjes